Universitair docent Annemieke Klijn schreef een interessant verslag over de belangrijke rol van het Universiteitsfonds Limburg/SWOL bij de oprichting van de Rijkuniversiteit Limburg (nu Universiteit Maastricht). Met haar toestemming presenteren we het verslag graag aan u, verdeeld over zes korte hoofdstukken. Dit is het eerste deel.


Een universiteit in Limburg?

”Aan de oprichting van de Rijksuniversiteit Limburg, nu Maastricht University, in 1976 ging een lange geschiedenis vooraf. Limburg deed al vanaf het begin van de twintigste eeuw meerdere pogingen om een universiteit te verwerven, of in ieder geval een instelling voor hoger onderwijs. Een ‘eigen’ universiteit stond symbool voor de emancipatie van het ‘achtergestelde’ en ‘onderontwikkelde’ Limburg. Een universiteit kon, zo was de verwachting, niet alleen de culturele en intellectuele uitstraling van deze regio verhogen, maar ook een economische stimulans betekenen. Al in de jaren 1920 waren Tilburg, Den Bosch, Nijmegen én Maastricht in een felle strijd verwikkeld om een katholieke universiteit in de wacht te slepen. De katholieke universiteit ging echter in 1923 naar het meer centraal gelegen Nijmegen.

 

Na de Tweede Wereldoorlog kwam de discussie over een universiteit in Limburg op gang. Het aantal studenten nam toen razendsnel toe. Uitbreiding van het universitaire aanbod was hoognodig. De in november 1957 door Gedeputeerde Staten opgerichte Studiecommissie Hoger Onderwijs, waarin uitsluitend sympathisanten van de Katholieke Volkspartij (KVP) zaten, pleitte in 1959 voor een atheneum illustre. Dit was een vorm van hoger onderwijs, waar studenten tot aan hun kandidaatsexamen konden studeren. Gedacht werd aan de faculteiten rechtsgeleerdheid, letteren, wijsbegeerte, psychologie en op termijn wellicht scheikunde en wis- en natuurkunde. Met het oog op de confessionele structuur van de provincie Limburg ging de voorkeur als vanzelfsprekend uitnaar een katholieke instelling, die als dochterinstelling zou kunnen fungeren voor de Katholieke Universiteit Nijmegen. Maastricht werd als vestigingsplaats genoemd, omdat deze stad al van oudsher het belangrijke culturele centrum was in Limburg. Gezien de ligging van Maastricht leek het deze commissie van belang om de nieuwe instelling een meertalig, Europees karakter te geven.
Maastricht was altijd al ‘een ontmoetingspunt bij uitstek tussen de Romaanse en Germaanse cultuur’.

 

Den Haag reageerde afwijzend. De Commissie Spreiding Hoger Onderwijs zag niets in een soort van dependance van de Katholieke Universiteit Nijmegen in Maastricht. Ook het boekje Universitas Limburgensis, gepubliceerd in 1962, waarin de econoom Marinus Coopmans zich richtte op KVP[1]minister van Onderwijs en Wetenschappen Jo Cals, haalde niets uit. Coopmans’ pleidooi voor de vestiging van een Europese universiteit, die, vooruitlopend op ‘een verenigd Europa’, zou inspelen op internationale politieke, technische en economische vraagstukken, werd genegeerd. In Den Haag viel het besluit om diverse nieuwe opleidingen aan de bestaande instellingen te gunnen.”

 

Tekst: Annemieke Klijn (universitair docent & curator Art and Heritage Committee, Faculteit der Cultuur- en Maatschappijwetenschappen, Universiteit Maastricht)

 

Klik hier voor hoofdstuk 2: ‘De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Limburg’.