Universitair docent Annemieke Klijn schreef een interessant verslag over de belangrijke rol van het Universiteitsfonds Limburg/SWOL bij de oprichting van de Rijkuniversiteit Limburg (nu Universiteit Maastricht). Met haar toestemming presenteren we het verslag graag aan u, verdeeld over zes korte hoofdstukken. Dit is het derde deel. Lees hier hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2.
Een achtste medische faculteit?
‘‘Op de SWOL-vergadering van 12 januari 1967 nam Tans zo snel mogelijk het woord om de aanwezigen te melden dat die achtste faculteit er vast en zeker zou komen. De SWOL moest zich dus vanaf nu op het binnenhalen van die achtste medische faculteit richten. Tans betoogde dat de SWOL vooral de cultuurpolitieke argumenten pro Maastricht moest beklemtonen, want die waren uniek voor Maastricht. Hoe belangrijk de sociaaleconomische argumenten voor Limburg ook waren, de andere kandidaten brachten eveneens sterke sociaaleconomische argumenten in stelling. De concurrenten waren: de Katholieke Hogeschool Tilburg, de Technische Hogeschool Eindhoven, de Technische Hogeschool Twente, de stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen en de combinatie Kampen-Zwolle.
De SWOL reageerde alert en kon al in januari 1967 een Nota inzake de stichting van de medische faculteit als begin van een universiteit in Limburg presenteren. Deze bracht vier argumenten – van medische, onderwijskundige, sociaaleconomische en cultuurpolitieke aard – naar voren om het pleidooi voor de vestiging van een achtste medische faculteit als begin van een nieuwe rijksuniversiteit in Maastricht te onderbouwen. Allereerst, Zuid-Limburg beschikte over een patiëntenbestand dat nog niet in het wetenschappelijk onderwijs was ingeschakeld. Verder was spreiding van onderwijs nodig omdat de Limburgse jeugd recht had op gelijke kansen in het onderwijs. De sluiting van de mijnen maakte bovendien een economische herstructurering noodzakelijk, waarbij de universiteit zich als motor van de economie kon opwerpen. Tenslotte, een universiteit in Maastricht was ‘een kwestie van nationaal zelfbehoud’: er moest een Nederlandse universiteit met een Europese oriëntatie komen op de cultuur driesprong naast de Duitse en Franstalige instellingen van wetenschappelijk onderwijs in Aken en Luik. Voortvarend had de SWOL al dankzij diverse subsidies en legaten een bouwterrein gekocht met het oog op de bouw van de universiteit.
De SWOL presenteerde in april 1967 maar liefst drie rapporten. In De omvang van een in Limburg te stichten universiteit werd betoogd dat de medische faculteit uitgebreid moest worden met opleidingen op het gebied van de maatschappijwetenschappen. Met De plaats van Zuid-Limburg in een spreidingsplan voor het Wetenschappelijk Onderwijs wilde de SWOL aantonen dat er in Zuid-Limburg ruim voldoende potentiële studenten waren. De nota Limburg: ‘Uithoek of Kernland’ was geschreven door Hendrik Brugmans, rector van het Europacollege in Brugge. Deze hield met verve een pleidooi voor Maastricht: als gevolg van de onvermijdelijk Europese integratie ging Zuid-Limburg meer en meer behoren tot een ‘nieuwe plurinationale ruimte’: Vlaams, Waals, Nederlands en Duits. Maastricht was volgens Brugmans de ideale plek voor een Europese universiteit, waar meerdere talen – en zeker niet alleen het Engels – gesproken zou worden.
De SWOL liet begin 1968 nog eens van zich horen. In Een nieuwe medische faculteit. Bijdrage tot de discussie ging Tans verontwaardigd in op enkele tegenstrevers die een medische faculteit in Maastricht geen goed plan vonden, omdat Maastricht te excentrisch gelegen zou zijn en geen technische inbedding kon bieden voor modern medisch onderwijs (zoals Eindhoven en Tilburg). De Nota opleiding internationale zaken aan de nieuw te stichten universiteit in Limburg, was ook geschreven door Tans, maar nu in samenwerking met Jos Herold, hoofd van een Psychologisch Instituut in Maastricht, en Willy Toonen, medewerker van het Economisch Technologisch Instituut Limburg (ETIL) en secretaris van de SWOL. De auteurs constateerden dat Limburg staatkundig door de geschiedenis tot een grensland was gemaakt, maar dat het nu door de nieuwe tendensen in de geschiedenis van Europa tot ‘een land zonder grenzen, open voor de invloeden van de Franse en Duitse cultuurstromen’ was geworden. Naast de medische faculteit zou in Maastricht dan ook iets van maatschappijwetenschappen toegespitst op Europese vraagstukken; meertalig onderwijs in het Duits en Frans plus internationale uitwisseling van studenten moestenonderdeel van het programma zijn. De auteurs richtten hun blik vooral op Hasselt, waar ook academische opleidingen in de maak waren.
De SWOL beperkte zich trouwens niet tot de publicatie van rapporten. Ook de (regionale) pers werd benaderd om te pleiten voor een achtste medische faculteit in Maastricht, als aanzet van een nieuwe universiteit. Maar, probleem was dat de commissie-Van Walsum alleen maar de opdracht had om de vraag te beantwoorden of en zo ja, waar, er een achtste medische faculteit moest komen. Zij ging dus helemaal niet over de kwestie van een studie maatschappijwetenschappen, laat staan over de oprichting van een nieuwe universiteit! Tans drong er in maart 1968 niettemin bij Van Walsum op aan om ook de argumenten van de SWOL die niet op medisch gebied lagen mee te laten wegen. Hij betoogde dat Limburg ‘gerechtvaardigde verlangens’ koesterde en dat het dus geen pas had om Limburg de achtste medische faculteit te onthouden, omdat hier verder geen instelling van hoger onderwijs was.”
Tekst: Annemieke Klijn (universitair docent & curator Art and Heritage Committee, Faculteit der Cultuur- en Maatschappijwetenschappen, Universiteit Maastricht)
Beeld: Cover Nota 1 SWOL, Maastricht ‘kernland’
Klik hier voor hoofdstuk 4: ‘Een verdeelde commissie-Van Walsum’.